Installatienormen bieden een stevige houvast wanneer je als installateur een veilige installatie wil uitvoeren. Uiteraard is dan wel van groot belang dat je weet wanneer je welke norm moet toepassen. Daarom een kort overzicht van de normen waar je meest mee te maken hebt.

Wanneer is de norm NBN D 51-003:2010+A2:2021 van toepassing?

Deze norm is van toepassing:

  • bij het plaatsen van aardgasleidingen, stroomafwaarts van de aardgasmeter, waarvan de werkdruk (MOP) kleiner is dan of gelijk aan 100 mbar is en waarvan de nominale diameter kleiner is dan of gelijk aan DN 50[1]. De leidingen zijn ofwel binnen een gebouw geplaatst, ofwel bovengronds buiten een gebouw geplaatst ofwel ingegraven.
  • bij het plaatsen van aardgastoestellen ongeacht hun nominaal vermogen die niet vallen onder het toepassingsgebied van de NBN/DTD B 61-001 of NBN/DTD B 61-002.

Opgelet: hoofdstuk 6 “Gebruiksvoorwaarden, plaatsing en aansluiting van toestellen” van deze norm is van toepassing op alle aardgastoestellen dus ook de aardgastoestellen die vallen onder de NBN/DTD B 61-001 of NBN/DTD B 61-002.

Wanneer is de norm NBN D 51-004:1992+A1:2003 van toepassing?

Deze norm is van toepassing bij het plaatsen, stroomafwaarts van de aardgasmeter, van leidingen

  • waarvan de werkdruk groter is dan 100 mbar[2], ongeacht de nominale diameter;
  • OF waarvan de werkdruk kleiner is dan of gelijk aan 100 mbar en de nominale diameter groter is dan DN 50.

In beide gevallen zijn de leidingen ofwel binnen een gebouw geplaatst, ofwel bovengronds buiten een gebouw geplaatst ofwel ingegraven.

Opgelet: hoofdstuk 6 “Aansluiting van verbruikstoestellen” van deze norm is van toepassing op alle aardgastoestellen dus ook de aardgastoestellen die vallen onder het toepassingsgebied van de NBN/DTD B 61-001 of NBN/DTD B 61-002.

Wanneer is het technisch document NBN/DTD B 61-002:2021 van toepassing?

Dit technisch document is van toepassing wanneer je een centrale verwarmingsketel (al dan niet met een productie van sanitair warm water) < 70 kW plaatst of meerdere CV-ketels plaatst waarbij het totaal geïnstalleerde vermogen < 70 kW is, waarbij er steeds aan de eisen betreffende verbrandingsluchttoevoer (§ 6) en afvoer van de verbrandingsgassen (§ 7) moet voldaan worden.
De in het technisch document opgenomen voorschriften voor de opstellingsruimte (§ 4) en de ventilatie van de opstellingsruimte (§ 5) moeten enkel gevolgd worden voor lokalen waarin de CV-ketel(s) wordt(en) geplaatst in nieuwe gebouwen of vernieuwde gebouwen waarvoor een bouwaanvraag moet ingediend worden.[3]

Wanneer je één of meerdere CV-ketel(s) bijplaatst of vervangt in een lokaal in een bestaand gebouw en het lokaal hierdoor niet verandert in een stookplaats (zie volgend punt), is het aanbevolen om toch rekening te houden met § 4 en § 5 van deze NBN/DTD B 61-002. Het is echter geen verplichting.[4]

Wanneer is het technisch document NBN/DTD B 61-001:2021 van toepassing?

Dit technisch document is van toepassing wanneer je een warmtegenerator[5] ≥ 70 kW of meerdere warmtegeneratoren waardoor het totaal geïnstalleerde vermogen ≥ 70 kW wordt, in een nieuw te voorziene stooklokaal in een bestaand gebouw, nieuw gebouw of vernieuwd gebouw plaatst.

Wanneer je als installateur wordt geconfronteerd met een bestaande stookplaats (Pt ≥ 70 kW) waar er één of meerdere warmtegenerator(en) dient(en) te worden bijgeplaatst of vervangen en waarna het totaal opgesteld vermogen nog steeds ≥ 70 KW blijft, stelt zich de vraag of hiervoor de eisen van dit technisch document ook gevolgd moeten worden. Het antwoord hierop is ja, tenzij[6] deze bestaande stookplaats vóór 4 juni 1986 (= datum publicatie van de 1ste versie van de norm NBN B 61-001:1986) als nieuwe stookplaats werd voorzien én de initiële locatie van de stookplaats in het gebouw ondertussen niet is gewijzigd.

Noot: wanneer door de plaatsing/vervanging van een warmtegenerator in een bestaande ruimte het geïnstalleerde vermogen in de ruimte 70 kW of meer wordt, dan moet eveneens aan alle eisen van het technisch document NBN/DTD B 61-001 voldaan worden.

Wannneer is de norm NBN D 51-006:2017 van toepassing?

Deze norm is van toepassing:

  • bij het plaatsen – stroomafwaarts van de dienstkraan op het recipiënt (tank of fles) voor commercieel butaan- of propaangas – van leidingen met een maximum werkdruk (MOP) van 5 bar. De leidingen zijn ofwel binnen een gebouw geplaatst, ofwel buiten een gebouw geplaatst ofwel ingegraven.
  • bij het plaatsen van butaan- of propaangastoestellen ongeacht hun nominaal vermogen.

Deze norm is OOK van toepassing op:

  • Verplaatsbare verbruikstoestellen zoals barbecue, straalkachel, verlichtings-armatuur…,
  • Verplaatsbare verbruikstoestellen voor tijdelijke installaties (vb. installaties op markten, kermissen, terrassen, beurzen ….),
  • Cateringwagens.

Deze norm is NIET van toepassing voor:

  • Verplaatsbare gereedschappen die vloeibaar gemaakt petroleumgas gebruiken (vb. onkruidbranders, dak/asfalt branders, lasapparaten…),
  • Toestellen die vloeibaar gemaakt petroleumgas gebruiken opgeslagen in een gaspatroon,
  • Motorhomes, caravans en stacaravans. Opgepast: voor stacaravans specifieert deze norm wel de toevoer van het product/gas tot aan de stacaravan.

Noot: Leidingen met een binnendiameter groter dan DN25 én een MOP groter dan 0,5bar, dienen conform te zijn aan de Europese richtlijn 2014/68/EU — “Drukapparatuur”. Deze richtlijn wordt ook de “PED-richtlijn” (Pressure Equipment Directive) genoemd.

[1] PE-leidingen met DN63 vallen ook onder deze norm.

[2] Zonder 15 bar te overschrijden.

[3] Er zal met deze beide voorschriften dus extra rekening moeten gehouden worden bij het opmaken van het bouwvoorontwerp.

[4] Deze paragraaf geldt ook bij het plaatsen van één of meerdere CV-ketel(s) in een lokaal in een bestaand gebouw waarin er voorheen nog geen CV-ketel(s) stond(en) opgesteld.

[5] Een warmtegenerator is een verbrandingstoestel dat een fluïdum op temperatuur brengt dat bestemd is voor de centrale verwarming, de luchtbehandeling, de warm water voorziening of de stoomvoorziening van een gebouw. De door de warmtegenerator bereide fluïda zijn warme lucht, warm water, stoom of een andere warmtedrager.

[6] Zelfs indien deze uitzondering van toepassing zou zijn, is het vanuit veiligheidsoogpunt aanbevolen om minimaal de eisen m.b.t. luchtaanvoer (§ 7.2) en afvoer van de verbrandingsproducten (§ 9) van deze DTD toe te passen.

Print Friendly, PDF & Email
SHARE

Zoeken

Meer berichten